De weg naar Integrale Geboortezorg van Livive – Tilburg

Bij Livive, een geboortezorgorganisatie in Tilburg (en omstreken), werken verloskundigen, gynaecologen,  kraamverzorgenden en het ziekenhuis al jaren nauw samen om de zorg rondom de zwangeren zo goed mogelijk te organiseren. De medewerkers van Livive zijn inmiddels in een ver gevorderd stadium met het invoeren van de Zorgstandaard Integrale Geboortezorg, die vormgegeven is door alle betrokken branchepartijen in het veld. In dit interview vertellen Wilma Steurs, eerstelijns verloskundige en Cora Fiedeldeij, gynaecoloog, hun inspirerende verhaal over hun weg naar integrale samenwerking en de invoering van de zorgstandaard.

Jullie zijn al ver met het invoeren van de Zorgstandaard. Hoe hebben jullie dit aangepakt?

Wilma: “We zijn al zeker sinds 1998 (het VSV bestond destijds al)   bezig met het vormgeven van een integrale samenwerking om te verwezenlijken dat de zorg om de zwangere draait in plaats van “om” de verschillende disciplines.” Cora vult aan: “In 2010 hebben twee verloskundige praktijken, Isis en Lente, de gynaecologenmaatschap van het St. Elisabeth en het ziekenhuis een intentieverklaring getekend.  Dit was ook het jaar dat het rapport “Een goed begin” verscheen. Dit was voor ons een extra duwtje in de rug om onze samenwerking verder te ontwikkelen.”

De bereidwilligheid om samen te werken was er dus. Hebben jullie geen kloven moeten overbruggen om tot samenwerking te komen?

Wilma: “Jazeker. Maar we hadden allemaal hetzelfde uitgangspunt: gezamenlijke zorg rondom de zwangere. We deelden de drijfveer om het beter te doen en op die manier kom je snel tot elkaar.” Cora: “De visie was het probleem niet, maar hoe je deze tot uitvoer brengt bleek de crux.” Wilma vervolgt: “De bereidheid om te willen veranderen en uit je comfortzone te willen stappen is hierbij essentieel. Je moet op elkaars kennis en kunde kunnen bouwen en als schoenmaker bij je leest blijven. Wat ik hiermee bedoel is dat ik mijn vak heb en Cora het hare en daar bemoei ik me inhoudelijk niet mee en vice versa.”

Het enthousiasme van Cora en Wilma spat ervan af als ze over hun vak en samenwerking praten. Ze vullen elkaar aan, merkt Wilma op. De angst dat de ander de zorg gaat overnemen, is te begrijpen, aldus de twee vakvrouwen. Echter, hun inmiddels jarenlange ervaring bewijst dat het kan, intensief én harmonieus samenwerken met allezorgverleners . Cora licht toe: “Het is van belang dat je goede werkafspraken maakt, op elkaars expertise vertrouwt en dat je elkaar feedback kan geven.” De afgelopen jaren is bij Livive sinds de geïntegreerde aanpak meer zorg naar de eerste lijn gegaan dan naar de tweede. “Vrouwen die voorheen bijvoorbeeld pertinent bij een gynaecoloog onder toezicht wilden zijn,” legt Wilma uit, “worden nu gerustgesteld met het idee dat de gynaecoloog letterlijk om de hoek zit, en de zorg na de intake altijd met deze specialist besproken wordt.”

Hoe zijn jullie concreet aan de slag gegaan met geïntegreerd samenwerken?

Cora: “Als je integraal wil werken komen er veel dingen op je af. Hoe richt je de organisatie in, hoe regel je de besluitvorming en de financiën, hoe ga je het primaire proces organiseren? We hebben besloten, met behulp van een adviseur, om de zaken te scheiden: we zijn gestart met verschillende werkgroepen om de verschillende vraagstukken uit te werken.

Kunnen jullie iets meer zeggen over de werkgroepen?

“We hadden er drie: organisatie en zeggenschap, financiën en inrichting primair proces.” somt Cora op. “In iedere groep, met zo’n 8 tot 12 personen, waren alle specialismes vertegenwoordigd, met mandaat van de achterban. We kwamen wekelijks bij elkaar. Het voordeel hiervan is dat je elkaar goed leert kennen en elkaars standpunten gaat respecteren. We merkten al gauw dat we elkaar aanvulden en geen concurrenten van elkaar waren. Er ontstond een teamgevoel.”

Het primaire proces opnieuw indelen was een fantastische ervaring. Als een tekenaar met een blanco papier begonnen de professionals de contouren van de dagelijkse gang van zaken in het geboortecentrum te schetsen. Wilma: “We wilden een kraamhotel waar vrouwen in een relaxte omgeving konden bevallen – maar met de mogelijkheid snel op een klinische bevalkamer te zijn indien spoed geboden zou zijn. Spreekkamers, multifunctionele ruimtes, piketruimtes en ruimtes voor de lactatiedeskundigen, we zagen het helemaal voor ons.” En zo, stapje voor stapje, werd het centrum naar de wensen van de professionals – én de zwangeren – vormgegeven.

Welke stappen hebben jullie toen nog meer gemaakt?

De ogen van Wilma stralen: “Een doorn in het oog was de versnipperde informatievoorziening. Deze verschilde per specialist. We hebben met het ontwikkelen van één informatielijn ervoor gezorgd dat de zwangere nu altijd dezelfde informatie krijgt, ongeacht ze bij de gynaecoloog, verloskundige, kraamverzorgende, verpleegkundige, echoscopist, neonatoloog of kinderarts onder controle is. Daarnaast hebben we één website gemaakt, gezamenlijk informatieavonden vormgegeven en georganiseerd. We hebben allemaal communicatietrainingen ( o.a. in de vorm van SBARR) gevolgd om ervoor te zorgen dat we dezelfde taal spreken.” Dit is belangrijk, benadrukt Wilma, want in the heat of the moment moet je geen Babylonische spraakverwarringen hebben. Ook met de bereikbaarheid hebben de professionals slagen gemaakt. “Er is nu één telefoonnummer, een frontoffice en een backoffice met 10  ondersteuners die 7 dagen per week, 365 dagen per jaar te bereiken zijn. Daarnaast hebben we het hele proces van aanmelding tot aan nazorg in kaart gebracht. We hebben nu een heldere en eenduidige werkwijze voor alle specialisten.”

Een andere voorwaarde om goed met elkaar te kunnen samenwerken was om het EPD te koppelen met Onatal. Op deze manier kunnen alle betrokkenen met hun eigen systeem in hetzelfde dossier. “Met als resultaat dat we binnen een paar muisklikken altijd de meest actuele en volledige informatie tot onze beschikking hebben,” verduidelijkt Cora. Ook hebben ze in de projectgroep zorgpaden met elkaar ontwikkeld, een belangrijk element uit de Zorgstandaard. “Iedere zwangere krijgt informatie over haar zorgpad. Op dit formulier staat volgens een tijdspad beschreven wat haar de komende tijd te wachten staat en wat wij van haar verwachten. Overigens is zo’n zorgpad niet statisch, daarvan wijken wij af als het nodig of wenselijk blijkt,” voegt Cora nog toe.

Hoe hebben jullie geregeld met de zeggenschap?

“Heel simpel,” legt Wilma uit, “in de zogenaamde participantenraad zitten het ziekenhuis, de maatschap verloskundigen en de maatschap gynaecologen en zij hebben ieder één derde zeggenschap. Ook de kraamzorg, die niet in de raad zit, heeft een belangrijke stem in de zorgverlening. Het is niet in ons opgekomen de zeggenschap anders te regelen. Dat heeft te maken met dat we het écht samendoen en dat we elkaar volledig vertrouwen en respecteren.”

Bijzonder aan de werkwijze bij Livive, vertelt Wilma, is dat de verloskundige en de gynaecoloog de zwangerschap samen begeleiden. De zwangere ziet de gynaecoloog minstens één keer, in principe bij 32 weken. Ook bij een voorspoedige zwangerschap. Daarbij komt de kraamconsulent tijdens de zwangerschap op bezoek bij de zwangere om kennis te maken en haar wensen door te nemen. “Deze gezamenlijke aanpak vinden wij belangrijk, want we vinden dat we samen verantwoordelijk zijn voor de zorg,” licht Cora toe.  Na de intake, die altijd gedaan wordt door de verloskundige,  bespreekt de verloskundige de zwangere met de gynaecoloog en eventueel andere professionals (verpleegkundige, maatschappelijk werk, artsen in opleiding etc. “Samen maken we een zorgplan, op basis van de wensen van de zwangere en het risicoprofiel. In principe blijft de zwangere onder controle bij de verloskundige, tenzij er sprake is van een hoog risico. Dan gaat zij naar de gynaecoloog. Echter, het komt regelmatig voor dat de zwangere nadien weer onder controle komt bij de verloskundige. Nogmaals, wij zijn één organisatie en als het medisch niet nodig is dat zij bij mij onder controle blijft, waarom zou ik haar dan blijven zien? Dan is ze veel beter af bij Wilma of een van de andere verloskundigen,” aldus Cora.

Kunnen jullie wat meer vertellen over hoe jullie de zwangere centraal stellen?

Cora: “Om dit te doen moet je weten wat de wensen van de zwangeren zijn. Daarom vragen we iedere zwangere na de bevalling een enquête in te vullen over haar ervaringen. 60% hiervan doet dit ook. Daar komt enorm waardevolle informatie uit, vooral uit de open vragen. Zo kwam er bijvoorbeeld naar voren dat de zwangeren ontevreden waren over de wachttijden.” Als reactie hierop is er nu een strakkere overdracht en verzorgt de gynaecoloog die dienst heeft de acute consulten in plaats van degene die spreekuur houdt. Voorheen kwamen deze bij de spreekuur doende gynaecoloog terecht. “Dit betekende dat mensen extra lang moesten wachten op hun consult.” Ook is er nu, dankzij de feedback van de zwangeren, een gezamenlijke agenda voor alle specialisten en alle locaties – Livive telt nog 7 buitenlocaties – zodat het primaire proces nog meer gestroomlijnd is. Ook meet de geboortezorgorganisatie continu de klanttevredenheid, volgens de laatste inzichten een 8,4.

Kunnen jullie, tot slot,  de do’s en don’ts uit de doeken doen voor VSV’s die bezig zijn met de invoering van de Zorgstandaard?

“Wat je vooral moet doen is met elkaar in gesprek gaan en de beren en leeuwen die je op de weg ziet durven te benoemen. Geef elkaar feedback en zorg voor een mandaat van je collega’s en neem de input van de zwangere ter harte. Dat is gratis advies,” verheldert Cora. Een andere tip van de twee dames is om het behapbaar te houden. “Wij hebben verschillende werkgroepen in het leven geroepen om de verschillende thema’s uit te werken,” vertelt Wilma. Cora vult haar aan: “Zorg ervoor dat de groepen niet te groot zijn, maximaal 12 deelnemers, anders loop je het risico dat het schip niet van wal komt. Houd ook je achterban goed op de hoogte, da’s cruciaal.” Tot slot, en dat is misschien wel de essentie, benadrukken Wilma en Cora: “Vind elkaar op de inhoud”.